De Wet geurhinder en veehouderij

Op 14 september 2022 heeft de rechtbank Den Haag voor recht verklaard dat de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) tegen een 8-tal omwonenden van intensieve veehouderijen onrechtmatig handelt of heeft gehandeld. De Staat is veroordeeld tot vergoeding van de schade die deze omwonenden daardoor hebben geleden. Met dit vonnis gaat de campagne “De Staat gedaagd” over in de campagne: “Stop de stank”.

Hiervoor is een crowdfundingsactie opgezet: “Stop de stank”.

Wat is er veranderd door dit vonnis?

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is door een onafhankelijke onderzoeksjournalist die zich erin heeft verdiept, bestempeld als één grote Kafkaëske mindfuck. In mijn pleidooi bij de rechtbank heb ik de juistheid van deze kwalificatie laten zien aan de hand van een verhaal van Franz Kafka en de truc van het doorgezaagde weesmeisje. Hier wil ik kortheidshalve volstaan met de simpele vaststelling dat de Wgv enerzijds een maximum van 14 odeur stelt aan de geurbelasting die op een woning mag worden uitgeoefend, maar het vervolgens mogelijk maakt dat het bevoegd gezag een veehouderij die een geurbelasting uitoefent van meer dan 50 odeur toch legaal acht. Als dat geen mindfuck is! 

De uitspraak van de rechtbank maakt dit voortaan onmogelijk, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat een geurbelasting van meer dan 19,4 odeur in strijd is met artikel 8 EVRM. Dat betekent dat een wet die een hogere geurbelasting mogelijk maakt door de rechter buiten toepassing moet worden gelaten op grond van artikel 94 van de Grondwet.

Het is sinds 8 april 2021 voor het bevoegd gezag mogelijk om, als er sprake is van onaanvaardbare geurhinder, een bestaande vergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken of van nadere voorschriften te voorzien op grond van artikel 7af Crisis- en herstelwet (Chw)

Geurhinder die in strijd is met het grondrecht van artikel 8 EVRM is per definitie onaanvaardbaar. Van het bevoegd gezag, provincie of gemeente, kan dus worden geëist dat het maatregelen neemt om dergelijke onrechtmatige situaties op te heffen door in te grijpen in bestaande vergunningen. Ook provincies en gemeenten maken immers deel uit van de Staat en handelen onrechtmatig, als zij dit niet doen, terwijl ze het wel kunnen. Omwonenden die zich in de situatie bevinden dat er een geurbelasting van meer dan 19,4 odeur op hun woning wordt uitgeoefend, kunnen in principe op grond van het vonnis van de rechtbank Den Haag in kort geding eisen dat het bevoegd gezag in kwestie maatregelen neemt om de onrechtmatige toestand op te heffen.